Goethe voor kinderen
Vertaling van een bloemlezing door Peter Härtling
Uitgeverij Fontein/Houtekiet 1999
Fragment
Der König in Thule
Es war ein König in Thule,
Gar treu bis in das Grab,
Dem sterbend Seine Buhle
Einen goldenen Becher gab.
Es ging ihm nichts darüber,
Er leert’ ihn jeden Schmaus;
Die Augem gingen ihm über,
Sooft er trank daraus.
Und als er kam zu sterben,
Zählt’ er seine Städt’ im Reich,
Gönnt’ alles seinem Erben,
Den Becher nicht zugleich.
Er saß beim Königsmahle,
Die Ritter um ihn her,
Auf hohem Vätersaale,
Dort auf dem Schloss am Meer.
Dort stand der alte Zecher,
Trank letzte Lebensglut,
Und warf den heil’gen Becher
Hinunter in die Flut.
Er sah ihn stürzen, trinken
Und sinken tief ins Meer.
Die Augen täten ihm sinken
Trank nie einen Tropfen mehr.
De koning in Thule
Er leefde in Thule een koning,
Getrouw tot in het graf,
Wiens liefje voor ze doodging,
Hem een gouden beker gaf.
Er ging niets boven die beker,
Waarin men alles schonk.
Zijn hart werd telkens weker,
Zodra hij eruit dronk.
Maar ja, toen hij ging sterven,
Hoeveel hij ook achterliet,
Zijn steden mocht men erven,
Alleen die beker niet.
En alle ridders zaten
Op het kasteel aan zee
In de ridderzaal en aten
De koningsmaaltijd mee.
Beschonken stond de koning,
Nam nog een laatste haal
En smeet vanuit zijn woning
In zee zijn lijfbokaal.
Hij volgde heel bewogen
Het goud dat viel en zonk.
Toen sloot hij beide ogen.
Het was zijn laatste dronk.